Een biologisch verschijnsel, een experiment, een toepassing in architectuur. Een peuleschil.
Een peuleschil bestaat uit een huid waarin een rigide met een een flexibele materiaalsoort verbonden is. Door een externe stimulus (of het ontbreken daarvan) neigt het flexibele materiaal om te deformeren. De rigide laag weerhoudt dit. Op een gegeven moment is de deformerende kracht zo sterk dat het laminaat plotseling open klapt. De peulen knappen open en de zaden springen weg.
Deze structuren werken vaak slechts eenmalig.
Dit is niet handig. Voor een goede architectonische toepassing is omkeerbaarheid en controleerbaarheid van de prikkel van belang. Zo even wat architectonische toepassingen:
- een zonnescherm reageert op aan-en afwezigheid van zonlicht zonder gebruik te maken van electriciteit.
- een raam opent of sluit afhankelijk van de binnentemperatuur of vochtigheid
- een binnenwand reageert op aan- en afwezigheid van mensen in de ruimte: i.e. adaptieve ruimte! Als in een gebouw de mensdichtheid te hoog wordt, klappen wanden open zodat de beschikbare ruimte groter wordt. De wanden klappen weer dicht als de dichtheid weer afneemt. Zoals ik al zei: adaptief ruimtegebruik. Gevolg: energiebesparing! Hier kom ik later nog wel op terug.
Voor een goede bruikbaarheid zullen we antwoord moeten vinden op 2 vragen:
- Hoe kunnen we de structuur terugbrengen naar de oorspronkelijke toestand? Het is een natuurkundige vraag: bestaan er flexibele materialen die formeren naar een bepaalde beginvorm als energie wordt toegevoegd? En
- Welke vorm van energie is dit?